De snelheidsregelaar bestuurt de motor en het remsysteem om te zorgen dat een door u gekozen rijsnelheid wordt aangehouden; deze snelheid noemen we de kruissnelheid.

De cruise control-functie kan worden geactiveerd van 30 km/h tot 180 km/h.

warning

De snelheidsregelaar heeft in geen enkel geval invloed op het remsysteem.

Bedieningsknoppen

12038_P1310_002_1_image.jpeg

1

Schakelaar om de kruissnelheid te activeren en te verhogen (SET/+).

2

Afhankelijk van de auto, activeringsschakelaar voor detectie van verkeersborden Detectie van verkeersborden.

3

Schakelaar voor het selecteren/deselecteren van de rijhulpmiddelen, afhankelijk van de auto:

  • snelheidsregelaar;
  • snelheidsbegrenzer;
  • OFF.
4

Functie op stand-by zetten (en de kruissnelheid op te slaan) (0).

5

Oproepen van de in het geheugen vastgelegde snelheid (RES).

6

Schakelaar om de kruissnelheid te activeren en te verlagen (SET/˗).

tip

Wanneer de modus "OFF" wordt geselecteerd voordat het contact wordt afgezet, wordt de functie "Snelheidsbegrenzer" standaard geactiveerd bij de volgende keer dat de auto wordt gestart.

tip

U kunt de snelheidsregelaar koppelen aan de functie "Detectie van verkeersborden Detectie van verkeersborden.

Inschakelen

12047_P1310_002_1_image.jpeg

Druk op schakelaar 3 totdat het lampje 7 op het instrumentenpaneel grijs oplicht.

Het bericht "Regelaar Ingeschakeld" verschijnt op het instrumentenpaneel, samen met streepjes die aangeven dat de snelheidsregelaar actief is en klaar voor het opslaan van een ingestelde snelheid.

Instellen van de snelheid

12038_P1310_002_1_image.jpeg

Druk, terwijl de auto rijdt met een constante snelheid hoger dan ongeveer 30 km/u, op de schakelaar 6 (SET/˗) of schakelaar 1 (SET/+) de functie wordt ingeschakeld en de huidige snelheid wordt gebruikt.

De streepjes worden vervangen door de ingestelde snelheid. De ingestelde snelheid is bevestigd wanneer de opgeslagen snelheid en het waarschuwingslampje 7 brandt groen.

Als u de functie probeert in te schakelen wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, verschijnt de melding "Snelh. ongeldig" en blijft de functie uitgeschakeld.

Rijden

Als een snelheid in het geheugen is vastgelegd en de functie snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal nemen.

warning

Let op: u moet de voeten dicht bij de pedalen te houden om te kunnen ingrijpen bij noodsituaties.

Veranderen van de gekozen snelheid

U kunt de ingestelde snelheid veranderen door een aantal keren te drukken op:

  • de schakelaar 6 (SET/˗) om de snelheid te verlagen;
  • de schakelaar 1 (SET/+) om de snelheid te verhogen.

Opmerking: Druk op een van de schakelaars en houd deze ingedrukt om de snelheid trapsgewijs te wijzigen.

Sneller rijden dan de gekozen snelheid

U kunt de snelheid van de auto altijd verhogen door het gaspedaal in te drukken.

Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel om u te waarschuwen.

Laat daarna het gaspedaal los: na enkele seconden gaat uw auto automatisch weer met de oorspronkelijk ingestelde snelheid rijden.

warning
Als de functie snelheidsregelaar niet meer beschikbaar is (na verschillende pogingen om deze te activeren), neemt u contact op met een erkende dealer.

Onderbreken van de functie

12038_P1310_002_1_image.jpeg

De functie wordt uitgeschakeld als u drukt op:

  • de schakelaar 4 (O);
  • het rempedaal;
  • het koppelingspedaal langdurig wordt ingedrukt of als de auto langdurig in neutrale stand blijft op voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak;
  • schakelen naar neutraalstand op voertuigen met een automatische versnellingsbak.

De ingestelde snelheid wordt opgeslagen en op het instrumentenpaneel grijs weergegeven.

Oproepen van de ingestelde snelheid

Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, kan deze in de juiste omstandigheden (verkeersdrukte, staat van het wegdek, weersomstandigheden, enz.) worden opgeroepen. Druk op de schakelaar 5 (RES) als de snelheid van de auto hoger is dan 30 km/u.

Als de snelheid is opgeslagen, verschijnt de kruissnelheid groen om de activering van de snelheidsregelaar te bevestigen. Afhankelijk van de auto gaat het controlelampje 7 branden.

N.B.: als de eerder opgeslagen snelheid veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt de auto snel op naar deze hogere snelheid.

Als de snelheidsregelaar stand-by is, komt de regelaarfunctie weer in werking door een druk op de schakelaar 6 (SET/˗) of schakelaar 1 (SET/+) ongeacht de snelheid die in het geheugen is opgeslagen: de actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.

Uitschakelen van de functie

12047_P1310_002_1_image.jpeg

De functie snelheidsregelaar wordt onderbroken:

  • als u drukt op schakelaar 3 totdat het bericht "Rijhulpsystemen uitgeschakeld" op het instrumentenpaneel verschijnt. In dit geval is er geen ingestelde snelheid:
tip

In dit geval wordt de volgende keer dat de motor wordt gestart, de functie "Snelheidsbegrenzer" geactiveerd en wordt gewacht tot een snelheidslimiet is opgeslagen.

  • u op de schakelaar 3 drukt totdat het lampje op de display verschijnt. In dat geval wordt de snelheidsbegrenzer geselecteerd en is er geen opgeslagen snelheid.

Het waarschuwingslampje 7 verdwijnt van het instrumentenpaneel om te bevestigen dat de functie gestopt is.