zijlichten

2_ALL_127_1_pictogramme.png

Draai de ring 2 tot het symbool tegenover de markering 3 staat;

Op het instrumentenpaneel gaat een controlelampje branden.

tip

Wanneer u links rijdt met een auto met de bestuurdersstoel aan de linkerkant (of andersom), bent u verplicht om tijdens uw verblijf de koplampen opnieuw af te stellen Afstellen van de koplampen.

Functie verlichting overdag

11014_XJI_034_1_image.jpeg

(alleen voorlampen)

Indien aanwezig schakelt de dagrijverlichting, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te bedienen, overdag automatisch in bij het starten van de motor en uit bij het stoppen van de motor.

Bijzonder geval: de rijverlichting dooft automatisch als het controlelampje brandt.

warning

Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwerpen, enz.).

11014_XJI_034_1_image.jpeg

Dimlichten

2_ALL_008_1_pictogramme.png

Handbediend

Draai de ring 2 tot het symbool tegenover de markering 3 staat; Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.

Automatische werking

(afhankelijk van de auto)

Draai de ring 2 tot het symbool AUTO tegenover de markering 3 staat: met draaiende motor schakelen de dimlichten automatisch in en uit naargelang van de helderheid buiten, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.

tip

Zorg er altijd voor dat:

  • de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.);
  • de lichtsensor 5 niet is bedekt (door vuil, voorwerpen enz.).

Grootlicht:

2_ALL_090_1_pictogramme.png

Duw met draaiende motor en met de dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.

Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 opnieuw naar u toe.

Uitschakelen van de dimlichten

Er zijn twee mogelijkheden:

  • draai de ring handmatig 2 naar stand 2_ALL_127_1_pictogramme.png of, afhankelijk van de auto, naar stand 0;
  • dat de lichten automatisch uit gaan na stoppen van de motor, openen van het bestuurdersportier of vergrendelen van de auto. In dat geval worden de lichten ingeschakeld wanneer de motor de volgende keer wordt gestart overeenkomstig de stand van de ring 2 als het buiten donker wordt en uit als het weer licht wordt, zonder dat de schakelaar 1 gebruikt hoeft te worden.

Geluidssignaal verlichting vergeten

Indien de lichten worden ingeschakeld na het stilzetten van de motor, klinkt er een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier om u te waarschuwen dat de lichten nog branden (om ontlading van de accu te voorkomen).

Functie welkomst en afscheid

(afhankelijk van de auto)

Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan de dagrijverlichting en de markeringslichten achter automatisch aan wanneer card wordt gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.

Ze gaan automatisch uit:

  • ongeveer één minuut nadat ze zijn aangegaan;
  • als de motor wordt gestart, naargelang van de stand van de schakelaar voor de verlichting;

of

  • wanneer de auto wordt vergrendeld.

Inschakelen/Uitschakelen van de functie

Zie de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem om de externe welkomstfunctie in of uit te schakelen.

Kies "ON" of "OFF".

11014_XJI_035_1_image.jpeg

Mistlichten voor

2_ALL_004_1_pictogramme.png

Draai de middelste ring 4 van de schakelaar 1 zo dat het symbool bij het merkteken 3 staat en laat dan los.

De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

Mistachterlicht

2_ALL_003_1_pictogramme.png

Draai de middelste ring 4 van de schakelaar zo dat het symbool bij het merkteken 3 staat en laat dan los.

Afhankelijk van de auto, gaat de schakelaar terug in stand 0 of blijft hij in dezelfde stand staan.

De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

Zodra de weersomstandigheden dit toelaten moet u het mistachterlicht uitschakelen om de achter u rijdende weggebruikers niet te hinderen.

tip

Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van voorwerpen die voorbij de voorkant van het dak uitsteken, werkt de automatische verlichting niet altijd.

De mistlampen worden bediend door de bestuurder: controlelampjes op het instrumentenpaneel geven aan of deze zijn ingeschakeld (controlelampje aan) of uitgeschakeld (controlelampje uit).

Uitschakelen van de mistlichten

Er zijn twee mogelijkheden:

  • draai de middelste ring 4, afhankelijk van de auto, opnieuw tot de markering 3 tegenover het symbool van het mistlicht staat dat u wilt uitschakelen. Het bijbehorende waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel licht op;
  • de lichten gaan automatisch uit na het stoppen van de motor, bij het vergrendelen van de auto en, voor de mistachterlichten, bij het openen van het bestuurdersportier.

Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan ook de mistlichten voor en achter uit.