Dit systeem waarschuwt de bestuurder als er zich een auto in het detectiegebied A bevindt.

Dit systeem schakelt in als de auto rijdt met een snelheid die tussen ongeveer 30 km/u en 140 km/u bedraagt.

Deze functie maakt gebruik van sensoren 1 die aan beide zijden in de voor- en achterbumpers zijn geïnstalleerd.

Bijzonderheid

Zorg ervoor dat de sensoren niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, ...).

Indien een van de sensoren bedekt is, verschijnt de boodschap "Dode hoek assist reinig sensor" op het instrumentenpaneel. Reinig de sensoren.

warning

Deze functie is een extra hulp die aangeeft dat er zich een auto in de dode hoek van uw auto bevindt.

Ze kan dus in geen geval de oplettendheid of de verantwoordelijkheid van de bestuurder overnemen.

De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er tijdens een manoeuvre een bewegend obstakel is (zoals een dier, kind, kinderwagen, fiets, enz.) of een klein of smal object zoals een steen of een paaltje in uw blinde hoek.

Activeren/deactiveren

De functie in- en uitschakelen via het multimediascherm 2

12006_P1310_003_2_image.jpeg

Zie de multimedia-instructies voor het in-/uitschakelen van de functie.

Selecteer ON of OFF.

De functie in- of uitschakelen met de knop 3 "My Safety"

De functie kannen worden gedeactiveerd of geactiveerd vanuit de modus "Perso" in de functie "My Safety" My Safety.

Als de functie eerder is uitgeschakeld met behulp van de modus "Perso":

  • om de waarschuwingen uit te schakelen, drukt u twee keer op de knop 3. Het controlelampje van de toets 3 dooft.
  • om de waarschuwingen opnieuw te activeren, drukt u één keer op de knop 3. Het controlelampje in de knop 3 licht op.
tip

De detectiecapaciteit van het systeem volgt een standaardrijvakbreedte. Als u in een smalle rijstrook rijdt, kan het systeem auto's in andere rijstroken detecteren.

Waarschuwingslampje 4

12012_P1310_003_1_image.jpeg

Op beide spiegels 5 bevindt zich een waarschuwingslampje 4.

Opmerking: maak de buitenspiegels 5 regelmatig schoon zodat de waarschuwingslampjes 4 zichtbaar blijven.

Werkzaamheden

Deze functie geeft een waarschuwing:

  • als de auto tussen 30 km/u en 140 km/u rijdt;
  • als er zich een auto in de dodehoekzone bevindt die zich in dezelfde richting verplaatst als uw auto.

Als de auto een andere auto inhaalt, wordt de indicator 4 enkel ingeschakeld als de ingehaalde auto zich langer dan een seconde in de dode hoek bevindt.

Display B

De functie is ingeschakeld en detecteert geen enkele andere auto.

Display C

Eerste waarschuwing: het waarschuwingslampje 4 geeft aan dat er een voertuig in de dode hoek is gedetecteerd.

Display D

Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, knippert het waarschuwingslampje 4 als er een auto wordt gedetecteerd in de dodehoek aan de kant waarnaar u wilt sturen. Als u de richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de indicator terug naar de eerste waarschuwing (display C).

warning

Vanwege de sensoren in de bumpers moet elke handeling (reparatie, vervanging, bijwerking van de lak, ...) worden uitgevoerd door een gekwalificeerde monteur.

Omstandigheden waarin de dodehoekwaarschuwing niet werkt

  • Als het object niet beweegt;
  • als er veel verkeer is;
  • als er een bocht in de weg zit:
  • als de sensoren voorin en achterin tegelijkertijd een voorwerp opmerken (bijvoorbeeld een lange vrachtwagen);

Storingen

Wanneer het systeem een fout opmerkt, verschijnt de boodschap “Controleer Dode hoek assist” op het instrumentenpaneel. Roep de hulp in van een merkdealer.

Opmerking: als de motor is gestart, knippert het waarschuwingslampje 4, display B, knippert vier keer. Dit is normaal.

Waarschuwingen

warning
  • De detectiecapaciteit van het systeem volgt een standaardrijvakbreedte. Als u op een breed rijvak rijdt, kan het systeem geen auto's detecteren in de dode hoek.
  • Bij zeer slechte weersomstandigheden (hevige regenval, sneeuw, enz.) kan het systeem tijdelijk worden verstoord. Let op de rijomstandigheden.

Kans op ongevallen.

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.

Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

  • In geval van een botsing kan de uitlijning van de radar worden gewijzigd, waardoor deze niet meer naar behoren werkt. Schakel de functie uit en neem contact op met een erkende dealer.
  • Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparaties, vervangingen, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.

Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

  • complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant enz.);
  • slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enz.).

Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en neemt u contact op met een erkende dealer.

warning

Beperkingen voor de werking van het systeem

  • De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
  • Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem herkend.
  • Als de auto bochten inrijdt, worden auto's op aangrenzende rijstroken tijdelijk mogelijk niet meer gedetecteerd.
  • Het systeem reageert mogelijk niet als het snelheidsverschil met andere auto's meer dan 30 km/h is.
  • Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onderbreekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
  • De auto rijdt op een bochtige weg.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit indien:

  • Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
  • de auto is uitgerust met een trekhaak.