Plaats van de radar 1

Met behulp van de radargegevens 1 berekent het systeem de afstand tot:

  • de voorligger op dezelfde rijstrook;

of

  • tegenliggers op een kruispunt.

Het systeem informeert de bestuurder als er een risico bestaat op een frontale botsing om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te maken (het rempedaal indrukken en/of het stuurwiel draaien).

Afhankelijk van het reactievermogen van de bestuurder kan het systeem helpen bij het remmen om schade te beperken of een botsing te voorkomen.

Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw, een verkeerd gemonteerde nummerplaat voor, enz.) of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met autolak) of afgedekt door accessoires aan de voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille of het logo, enz.).

tip

Met dit systeem wordt de auto maximaal afgeremd totdat deze zo nodig volledig stilstaat.

Gebruik om veiligheidsredenen altijd de autogordel tijdens het rijden en controleer of alles goed vastzit, zodat de inzittenden niet kunnen worden geraakt door loszittende voorwerpen.

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Werkzaamheden

Detectie van auto's

Als uw snelheid tussen ongeveer 7 en 170 km/u ligt en er kans is op een botsing met uw voorligger, gebeurt het volgende:

  • u wordt gewaarschuwd voor het risico op een botsing:

het rode waarschuwingslampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png gaat aan op het instrumentenpaneel, vergezeld van een pieptoon en, afhankelijk van de auto, het bericht 2 "Remmen".

Als de bestuurder het rempedaal indrukt en het systeem nog altijd een risico op een botsing detecteert, wordt sterker afgeremd.

  • kan remmen activeren:

als de bestuurder niet reageert op de waarschuwing en een botsing onvermijdelijk wordt.

Als de auto stopt als gevolg van de actieve noodstop moet de bestuurder de auto stilzetten door het rempedaal in te drukken.

Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van bedieningselementen van de auto (stuurwiel, pedalen enz.) kan het systeem sommige operaties vertragen of niet activeren.

12035_XJI_018_1_image.jpeg

tip

In geval van een noodmanoeuvre kunt u op elk moment stoppen met remmen door:

  • door het gaspedaal kort in te drukken;

of

  • aan het stuur te draaien als uitwijkmanoeuvre bij een botsing.

Speciale waarschuwingsfuncties

Afhankelijk van de snelheid kunnen de waarschuwing en het remmen gelijktijdig geactiveerd worden.

Speciale functies van stilstaande auto´s

Stilstaande auto´s worden gedetecteerd als uw auto met een snelheid van ongeveer tussen de 7 km/u en 80 km/u rijdt. Het systeem is niet ingeschakeld en geeft geen waarschuwing af als u harder dan ongeveer 80 km/u rijdt.

Bijzonderheden van tegenliggers op een kruispunt

Wanneer u op een kruispunt van richting wilt veranderen (bijv. A), worden tegenliggers met een snelheid van ongeveer 30 tot 55 km/u door het systeem gedetecteerd wanneer:

  • uw voertuig met een snelheid van ongeveer 7 tot 25 km/u rijdt;
  • u de richtingaanwijzer hebt aangezet.

Het systeem is verder niet actief en geeft geen waarschuwing.

Inschakelen, uitschakelen van het systeem

12035_XJI_047_1_image.jpeg

Auto's met een multimediascherm 3

Raadpleeg de multimedia-instructies.

Auto's zonder een multimediascherm

(systeem A of B, afhankelijk van de auto)

Systeem A

  • Zet de auto stil en druk zo vaak als nodig op de schakelaar 4 om het tabblad "VOERTUIG" weer te geven.
  • druk herhaaldelijk op knop 5 of 6 om het menu "INSTELLINGEN" te openen. Druk op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op knop 5 of 6 om het menu "RIJHULPSYSTEMEN" te openen. Druk op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu "Actief remmen" te gaan en druk op de schakelaar 7 "OK".

12035_XJI_056_1_image.jpeg

Druk nogmaals op de schakelaar 7 "OK" om de functie in of uit te schakelen:

2_ALL_503_1_pictogramme.png functie ingeschakeld

2_ALL_502_1_pictogramme.png functie uitgeschakeld.

Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwingslampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png op het instrumentenpaneel geel branden.

12035_XJI_049_1_image.jpeg

Systeem B

  • Druk bij stilstaande auto meerdere keren op de knoppen 5 of 6 om naar het tabblad 2_ALL_425_1_pictogramme.png te gaan;
  • de functie kan worden in- en uitgeschakeld door een van de knoppen 5 of 6 ingedrukt te houden.

Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwingslampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png op het instrumentenpaneel geel branden.

tip

De functie wordt automatisch ingeschakeld telkens wanneer de auto wordt gestart.

Tijdelijk niet beschikbaar

Wanneer het systeem een tijdelijke niet-beschikbaarheid detecteert, verschijnt het gele waarschuwingslampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png op het instrumentenpaneel met, afhankelijk van de auto, het bericht "Radar voor geen zicht".

De mogelijke oorzaken zijn:

  • het systeem is tijdelijk onderbroken (bijv. de grille aan de voorkant is verstopt met vuil, modder, sneeuw enz.). In dat geval parkeert u de auto en zet u de motor uit. Reinig het rooster op de voorbumper. Wanneer de motor weer start, worden de knipperlichten en, afhankelijk van het voertuig, het bericht uitgeschakeld.

als dit niet het geval is, is er mogelijk een andere oorzaak. Neem contact op met een erkende dealer.

Storingen

1_ALL_036_1_pictogramme.png en 2_ALL_425_1_pictogramme.png verschijnen geel op het instrumentenpaneel en, afhankelijk van de auto, verschijnt het waarschuwingslampje in geel 2_ALL_425_1_pictogramme.png in combinatie met het bericht "Controleer radar voor" of "Controleer camera/radar": hierdoor wordt aangegeven dat het systeem een storing heeft gedetecteerd. Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.

tip

De functie wordt automatisch ingeschakeld telkens wanneer de auto wordt gestart.

Beperkingen van de werking van het systeem

12035_XJI_050_1_image.jpeg

Autodetectie

Een auto die in uw rijstrook komt (bijv. B), wordt pas door het systeem geregistreerd als deze in de detectiezones van de radar komt.

Het systeem kan de auto geleidelijk afremmen.

Detectie in een bocht

Als u een bocht inrijdt, is de radar wellicht tijdelijk niet in staat een voorligger te detecteren (bijv. C).

Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van voorliggers verstoord of vertraagd worden.

Het systeem kan de auto geleidelijk afremmen.

12035_XJI_052_1_image.jpeg

Geen detectie van vaste obstakels en kleine objecten

Wat niet door het systeem wordt gedetecteerd:

  • voetgangers, fietsers, scooters, enz.;
  • dieren;
  • vaste obstakels (tolpoorten, muren, enz.). (bijv. D).

Deze worden niet herkend door het systeem. Ze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.

Auto's die verborgen zijn door hoogteverschillen in de weg

Het systeem registreert geen auto's die op een helling omhoog of omlaag rijden wanneer ze verborgen worden door het terrein, of wanneer ze zich buiten de detectiezones van de radar bevinden.

Voertuigen buiten de detectiezones van de radar

Het systeem reageert laat of helemaal niet als de auto's zich buiten de detectiezones van de radar bevinden, met name in deze gevallen:

12035_XJI_054_1_image.jpeg

  • voertuigen die voorwerpen transporteren die langer zijn dan de lijn;
  • het gedeelte van een lang voertuig (bijv. E) dat buiten de radardetectiezone valt (bouwmachines, sleepwagens die landbouwmachines verslepen enz.);
  • voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden;
  • smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn (bijv. F).

Waarschuwingen

warning

Actieve noodrem

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).

Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:

  • met de versnellingshendel in de achteruitrijstand;
  • wanneer de handrem is ingeschakeld;
  • Als het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is gestart.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

  • Een botsing kan gevolgen hebben voor de radar, wat mogelijk van invloed is op de werking ervan. Schakel de functie uit en neem contact op met een erkende dealer.
  • Alle werkzaamheden in de buurt van de radar (reparaties, vervangingen, enzovoort) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.

warning

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

  • een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enz.);
  • slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enz.).
  • obstructie van de radarzone (vuil, ijs, sneeuw, condensvorming enz.);
  • ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

Beperkingen voor de werking van het systeem

  • Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit overeenkomstig de omgeving van de auto en kan het maximaal drie minuten niet actief zijn;
  • Een tegenligger veroorzaakt geen waarschuwing of actie van het systeem als niet wordt voldaan aan de voorwaarden in de paragraaf "Bijzonderheden van tegenliggers op een kruispunt" (zie vorige pagina's);
  • De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd om de juiste werking van het systeem te garanderen;
  • Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;
  • Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);
  • ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

warning

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit indien:

  • de voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.);
  • de auto wordt gesleept (bij pech);
  • U rijdt niet op een geasfalteerde weg.

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en neemt u contact op met een erkende dealer.

Onderbreking van de functie

U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door het gaspedaal kort in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken om een botsing te voorkomen.

Systeem B

Het systeem gebruikt informatie van de camera 1 om de afstand te bepalen tot uw auto:

  • de voorligger op dezelfde rijstrook;

of

  • eventuele tegenliggers, in het kader van een mogelijke verandering van richting;

of

  • vanaf auto's die haaks passeren;

of

  • vanaf stilstaande auto's;

of

  • voetgangers en fietsers in de nabijheid.

Het systeem informeert de bestuurder als er een risico bestaat op een frontale botsing om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te maken (het rempedaal indrukken en/of het stuurwiel draaien).

Afhankelijk van het reactievermogen van de bestuurder kan het systeem helpen bij het remmen om schade te beperken of een botsing te voorkomen.

Het systeem is verder niet actief en geeft geen waarschuwing.

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

tip

Met dit systeem wordt de auto maximaal afgeremd totdat deze zo nodig volledig stilstaat.

Gebruik om veiligheidsredenen altijd de autogordel tijdens het rijden en controleer of alles goed vastzit, zodat de inzittenden niet kunnen worden geraakt door loszittende voorwerpen.

Plaats van de camera 1

Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).

Werkzaamheden

Wanneer er tijdens het rijden een risico op een aanrijding bestaat, moet het systeem:

  • u waarschuwen voor een aanrijdingsgevaar: de melding "Detected obstakel" verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een pieptoon.

Opmerking: als de bestuurder het rempedaal intrapt en het systeem nog steeds botsingsgevaar detecteert, kan de remkracht worden verhoogd als deze niet voldoende is om de botsing te voorkomen.

  • het remmen activeren: als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en de aanrijding dreigt, worden het rode waarschuwingslampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png en het bericht "Remmen" op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met een pieptoon.

Opmerking:

  • als de bestuurder gebruikmaakt van bedieningselementen van de auto (stuurwiel, pedalen enz.) kan het systeem de reactie hiervan vertragen of niet activeren;
  • als het voertuig tot stilstand is gekomen door een actieve noodstop, blijft het voertuig korte tijd stilstaan. Na deze tijdslimiet moet de bestuurder de auto stationair houden door het rempedaal ingedrukt te houden;
  • nadat het systeem het remmen heeft geactiveerd, wordt het bericht "Geav. Veiligheid geactiveerd" weergegeven.
tip

In geval van een noodmanoeuvre kunt u op elk moment stoppen met remmen door:

  • door het gaspedaal kort in te drukken;

of

  • aan het stuur te draaien als uitwijkmanoeuvre bij een botsing.
tip

Speciale waarschuwingsfuncties

Afhankelijk van de snelheid kunnen de waarschuwing en het remmen gelijktijdig geactiveerd worden.

Detectie van auto's

Detectie van voertuigen die op dezelfde rijstrook rijden

Het risico van een aanrijding met een voorligger op dezelfde rijstrook wordt door het systeem gedetecteerd wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 5 tot 180 km/u.

Detectie van eventuele tegenliggers, in het kader van een mogelijke verandering van richting

12035_XJI_047_1_image.jpeg

Wanneer u van richting wilt veranderen (bijv. A), worden tegenliggers door het systeem gedetecteerd wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 7 tot 30 km/u.
  • uw richtingaanwijzer is ingeschakeld.

Detectie van auto's die loodrecht de rijstrook oversteken

Auto's die loodrecht de rijstrook oversteken, worden door het systeem gedetecteerd wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 5 tot 85 km/u.

Detectie van auto's die op de rijstrook stil staan

Stilstaande auto's worden door het systeem gedetecteerd wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 5 tot 85 km/u.

Detectie van voetgangers en fietsers

Detectie van voetgangers en fietsers op dezelfde rijstrook

Het systeem detecteert voetgangers en fietsers wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 5 tot 85 km/u.

Detectie van voetgangers en fietsers bij het veranderen van richting

Het systeem detecteert voetgangers en fietsers wanneer:

  • uw auto een snelheid heeft van ongeveer 7 tot 30 km/u.

Activeren/deactiveren

tip

Afhankelijk van de auto, afhankelijk van de tijdsduur na de laatste keer dat de motor is gestopt, wordt de functie opnieuw geactiveerd:

  • bij het ontgrendelen van de auto

of

  • bij het openen van een portier;

of

  • bij het opnieuw starten van de motor.

Het systeem in- of uitschakelen via het multimediascherm 2

12035_XJI_045_1_image.jpeg

Zie de multimedia-instructies voor het in- of uitschakelen van de functie.

Selecteer "AAN" of "UIT".

Het systeem in-of uitschakelen via de boordcomputer 3

(afhankelijk van de auto)

  • Druk met stilstaande auto zo vaak als nodig op de schakelaar 4 om het tabblad 2_ALL_416_1_pictogramme.png  weer te geven;

of

  • druk op schakelaar 4 en herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het tabblad 3_ALL_038_1_pictogramme.png  menu te gaan;
  • druk op de schakelaar 7 "OK"
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu 3_ALL_108_1_pictogramme.png te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu "RIJHULPSYSTEMEN" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu "Actief remmen" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 7 "OK";
  • Druk nogmaals op de schakelaar 7 "OK" om de functie in of uit te schakelen:
    • 2_ALL_503_1_pictogramme.png functie ingeschakeld
    • 2_ALL_502_1_pictogramme.png functie uitgeschakeld.

Bij het uitschakelen van het systeem verschijnt het controlelampje 2_ALL_440_1_pictogramme.png of, afhankelijk van de auto, het controlelampje 2_ALL_425_1_pictogramme.png . Als het systeem actief is, verdwijnt het controlelampje.

Instellingen

warning

Voer deze aanpassingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.

Instellingen op het multimediascherm 2

(afhankelijk van de auto)

12035_XJI_045_1_image.jpeg

Als de auto stilstaat, raadpleegt u de multimedia-instructies om toegang te krijgen tot de functie-instellingen op het multimediascherm 2:

  • "Waarschuwing": pas het gevoeligheidsniveau van de waarschuwing aan. Selecteer hiervoor:
    • « Laat » ;
    • « Standaard » ;
    • « Vroeg ».

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.

Instellingen van de boordcomputer 3

  • Druk met stilstaande auto zo vaak als nodig op de schakelaar 4 om het tabblad 2_ALL_416_1_pictogramme.png  weer te geven;

of

  • druk op schakelaar 4 en herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het tabblad 3_ALL_038_1_pictogramme.png  menu te gaan;
  • druk op de schakelaar 7 "OK"
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu 3_ALL_108_1_pictogramme.png te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op schakelaar 5 of 6 om naar het menu "RIJHULPSYSTEMEN" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op de knoppen 5 of 6 om naar het menu "Actieve remgevoeligheid" te gaan en druk vervolgens op schakelaar 7 "OK";
  • druk herhaaldelijk op 5 of 6 om een instelling te selecteren en druk vervolgens op schakelaar 7 "OK".

Tijdelijk niet beschikbaar

Als het systeem een tijdelijke fout detecteert, verschijnt het controlelampje 2_ALL_440_1_pictogramme.png of, afhankelijk van de auto, het controlelampje .

De mogelijke oorzaken zijn:

  • Het systeem is tijdelijk inactief (door verblindende zon, dimlichten, slechte weersomstandigheden enzovoort). Het systeem werkt weer als het zicht verbetert.
  • het systeem tijdelijk is onderbroken (bijvoorbeeld: de voorruit wordt bedekt door vuil, modder, sneeuw, condens enz.); In dat geval parkeert u de auto en zet u de motor uit. Maak de voorruit schoon. De volgende keer dat de motor wordt gestart, verdwijnen het controlelampje en het bericht na ongeveer vijf of tien minuten rijden. als dit niet het geval is, is er mogelijk een andere oorzaak. Neem contact op met een erkende dealer.

Storingen

Wanneer de functie een storing detecteert, licht het waarschuwingslampje 2_ALL_440_1_pictogramme.png op of, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel.

Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.

Waarschuwingen

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).

Het systeem kan niet worden ingeschakeld wanneer:

  • het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is geactiveerd.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

  • Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit en neem contact op met een erkende dealer.
  • Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

  • slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
  • slecht zicht (nacht, mist enz.);
  • slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de sneeuw enzovoort);
  • verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's, enz.);
  • bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
  • ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

Beperkingen voor de werking van het systeem

  • Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit op basis van de omgeving van de auto. Het systeem kan daardoor ongeveer twee tot vijf minuten inactief zijn.
  • De camera moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd, om de goede werking van het systeem te waarborgen;
  • Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen als op andere voertuigen;
  • Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.). ;
  • om een correcte werking te garanderen, moet het systeem het volledige obstakel onderscheiden. Wat niet door het systeem kan worden gedetecteerd:
  • voetgangers/fietsers in het donker of bij weinig licht
  • gedeeltelijk zichtbare voetgangers/fietsers;
  • voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
  • voetgangers die grote voorwerpen dragen;
  • ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit in deze gevallen:

  • de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
  • de auto wordt gesleept (bij pech);
  • De voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
  • U rijdt niet op een geasfalteerde weg.

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en neemt u contact op met een erkende dealer.

Onderbreking van de functie

U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door het gaspedaal kort in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken om een botsing te voorkomen.