De snelheidsregelaar gebruikt informatie van een camera om de auto op een bepaalde ingestelde snelheid - de Stop and Go kruissnelheid - te houden, op een veilige afstand van uw voorligger.

Afhankelijk van de auto kan het systeem, wanneer de functie "Detectie van verkeersborden" is ingeschakeld Detectie van verkeersborden, de snelheid van uw auto aanpassen aan de snelheidslimietborden die door de camera worden herkend.

Als uw voorligger afremt, kan de Stop and Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot volledige stilstand en vervolgens weer laten vertrekken.

Het systeem laat uw auto versnellen en vertragen met behulp van de motor en het remsysteem.

Het maximumbereik van het systeem is ongeveer 140 meter. Dit kan variëren afhankelijk van de wegomstandigheden (hoogteverschillen, weersomstandigheden, enz.)

De functie Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar kan worden ingeschakeld vanaf een snelheid van 0 km/h tot 160 km/h.

De functie wordt aangeduid met het symbool .

Opmerking:

  • de bestuurder moet zich houden aan de maximumsnelheden en veilige afstanden conform de wetgeving van het land waar hij rijdt.
  • de Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar kan de auto afremmen tot een derde van het remvermogen. Naargelang van de situatie moet de bestuurder mogelijk zelf harder remmen.
tip

De Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar kan geen noodstop activeren en heeft slechts een beperkte remcapaciteit.

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Ook met deze extra rijhulp is de bestuurder altijd verplicht om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.

De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.

De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden.

Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.

De snelheidsregelaar kan een beperkte werking hebben op een zeer bochtige of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) en bij slechte weersomstandigheden (mist, regen, zijwind, enz.).

Kans op ongevallen.

Plaats van de camera 1

Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).

Bedieningsknoppen

12049_P1311_001_1_image.jpeg

2

Schakelaar om de kruissnelheid te activeren en te verlagen (SET/˗).

3

Schakelaar om de kruissnelheid te activeren en te verhogen (SET/+).

4

Afhankelijk van de auto schakelt u over om de snelheidslimietdetectie Detectie van verkeersborden in te schakelen.

5

Functie op stand-by zetten (en de kruissnelheid op te slaan) (0).

6

Schakelaar voor het selecteren/deselecteren van de rijhulpmiddelen, afhankelijk van de auto:

  • de functie Stop and Go  adaptieve snelheidsregelaar;
  • snelheidsbegrenzer;
  • OFF.
7

De volgafstand instellen.

8

Oproepen van de in het geheugen vastgelegde snelheid (RES).

tip

Wanneer de modus "OFF" wordt geselecteerd voordat het contact wordt afgezet, wordt de functie "Snelheidsbegrenzer" standaard geactiveerd bij de volgende keer dat de auto wordt gestart.

tip

Afhankelijk van uw auto kunt u de snelheidsregelaar koppelen aan de functie "Detectie van verkeersborden" Detectie van verkeersborden door te drukken op de knop 4.

Weergaven

12049_P1310_024_1_image.jpeg

9.

Controlelampje van de adaptieve snelheidsregelaar.

10.

Opgeslagen kruissnelheid.

11.

Opgeslagen veilige afstand

12.

Voorligger.

warning

De camera moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.

Inschakelen

Druk zo vaak als nodig op knop 6 om de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go te selecteren.

Het waarschuwingslampje 9 2_ALL_496_1_pictogramme.png wordt grijs weergegeven en het bericht "Adapt. Regelaar geselecteerd" verschijnt op het instrumentenpaneel met streepjes om aan te geven dat de functie is ingeschakeld en wacht op het opslaan van een kruissnelheid.

Deze functie kan niet worden ingeschakeld als:

  • de parkeerrem is ingeschakeld;
  • De functie Parkeerhulp is al ingeschakeld Parkeerhulp.

Het bericht "Adaptieve regel. niet beschikbaar" verschijnt op het instrumentenpaneel.

Instellen van de snelheid

Als de auto stilstaat of rijdt met een constante snelheid, drukt u op de schakelaar 3 (SET/+) of 2 (SET/˗) om de functie te activeren en de huidige snelheid op te slaan.

De kruissnelheid moet minstens 30 km/h zijn.

De streepjes worden vervangen door de kruissnelheid 10 en de werking van de snelheidsregelaar wordt bevestigd door de weergave van de kruissnelheid in groen en een waarschuwingslampje 9 2_ALL_496_1_pictogramme.png .

Als u probeert om de functie in te schakelen bij een snelheid van meer dan 160 km/h, verschijnt het bericht "Snelh. ongeldig" en blijft de functie uitgeschakeld.

Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van het gaspedaal nemen.

Opmerking: als de autosnelheid lager is dan ongeveer 30 km/u, gebruikt de functie een standaard kruissnelheid van ongeveer 30 km/u. De auto trekt op totdat de ingestelde kruissnelheid is bereikt.

warning

Belangrijk: houd uw voeten altijd vlakbij de pedalen om voorbereid te zijn op alle mogelijke situaties.

Snelheidsregelaar activeren met herkenning snelheidsbeperkingen

12049_P1310_025_1_image.jpeg

als de auto is uitgerust met de functie "Verkeersborddetectie" Detectie van verkeersborden, drukt u op schakelaar 4 om de snelheid van de auto aan te passen aan de snelheidslimieten 13 die door de camera worden gedetecteerd.

Na passeren van het verkeersbord wordt de kruissnelheid 10 afgesteld op de gedetecteerde snelheid 13.

De bestuurder moet altijd alert blijven op de door het systeem toegepaste snelheid en blijft verantwoordelijk voor de voertuigsnelheid.

Bewaking veilige afstand inschakelen

Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld, verschijnt de standaard veilige afstand 11 in het groen op het instrumentenpaneel.

De instelling van de volgafstand wordt door het systeem opgeslagen tussen elke activering van de adaptieve snelheidsregelaar en voor de volgende startcyclus van de auto.

Als het systeem een voertuig detecteert in uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een voertuig 12 boven de afstandsmeter 11 op het instrumentenpaneel.

De snelheid van uw auto wordt continu aangepast aan de snelheid van uw voorligger. Indien nodig remt uw auto (de remlichten gaan branden) om de afstand die het instrumentenpaneel aangeeft, te bewaren.

Opmerking: de grootte van de omtrek 12 varieert afhankelijk van de afstand tussen u en uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe dichterbij uw voorligger.

De kruissnelheid instellen

U kunt de snelheid variëren door herhaaldelijk (kleine stappen) op schakelaar 2 of 3 te drukken of door (grote stappen) deze schakelaars ingedrukt te houden:

  • de schakelaar (SET/˗) 2 om de snelheid te verlagen;
  • de schakelaar (SET/+) 3 om de snelheid te verhogen.

De volgafstand instellen

12049_P1310_003_1_image.jpeg

U kunt op elk moment de veilige afstand ten opzichte van uw voorligger wijzigen door herhaaldelijk op de schakelaar 7 te drukken.

De horizontale afstandsmeter op het instrumentenpaneel duidt de beschikbare veilige afstanden aan:

  • afstandsmeter A: grote afstand (komt overeen met ongeveer 2,4 seconden);
  • afstandsmeter B: middelgrote afstand 2 (komt overeen met ongeveer twee seconden);
  • afstandsmeter C: middelgrote afstand 1 (komt overeen met ongeveer 1,6 seconden);
  • afstandsmeter D: kleine afstand (komt overeen met ongeveer 1,2 seconden).

De geselecteerde afstandsmeter wordt groen.

De andere meters blijven grijs.

Opmerking: u moet de ingestelde afstand afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale regelgeving en de weersomstandigheden.

tip

De instelling van de volgafstand wordt door het systeem opgeslagen tussen elke activering van de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go en voor de volgende startcyclus van de auto.

Sneller rijden dan de gekozen snelheid

12049_P1310_026_1_image.jpeg

U kunt de kruissnelheid van de auto altijd verhogen door het gaspedaal in te drukken.

Als de kruissnelheid 10 wordt overschreden, wordt deze rood.

De afstandsmeter knippert als de afstand tussen uw auto en uw voorligger kleiner is dan de ingestelde veilige afstand: de functie "Veilige afstand" is niet langer actief.

Laat het gaspedaal los: de snelheidsregelaar en veilige afstand gaan automatisch terug naar de eerder gekozen instellingen.

Inhaalmanoeuvre

Als u uw voorligger wilt inhalen, wordt door het inschakelen van de richtingaanwijzer de functie veilige afstand tijdelijk uitgeschakeld, zodat de auto voldoende kan versnellen om de voorligger in te halen.

Stoppen en Starten

Als uw voorligger vertraagt, wordt de snelheid van uw auto aangepast, indien nodig tot volledige stilstand (bijv. in druk verkeer). De auto stopt op een paar meter van de voorligger. De functie Stop and Start kan de motor op stand-by zetten Functie Stop and Start.

Als de voorligger weer gaat rijden:

  • als de auto niet langer dan ongeveer dertig seconden stilstond, trekt deze automatisch weer op zonder actie van de bestuurder.

Opmerking: de bestuurder moet tijdens het rijden altijd voorbereid zijn op plotselinge incidenten en blijft verantwoordelijk voor het besturen van de auto: als het systeem een voetganger rondom de auto detecteert, wordt het automatisch herstarten geblokkeerd tot de volgende stop;

  • als de auto langer dan ongeveer dertig seconden stilstond, moet u op het gaspedaal drukken of op de schakelaar 8 (RES) om de auto te laten vertrekken. Het bericht "Druk op RES of geef gas om de regelaar te heractiveren" verschijnt ter bevestiging op het instrumentenpaneel.

Als de auto langer dan ongeveer drie minuten stilstond, wordt de automatische parkeerrem ingeschakeld en de Stop and Go snelheidsregelaar uitgeschakeld.

Het waarschuwingslampje 9 2_ALL_496_1_pictogramme.png gaat uit om te bevestigen dat de functie is uitgeschakeld.

Onderbreken van de functie

U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:

  • druk op de schakelaar 5 (0);
  • druk tijdens het rijden op het rempedaal.

De functie wordt uitgeschakeld door het systeem als:

  • zet de automatische versnellingsbak op P, R of N;
  • u maakt de veiligheidsgordel van de bestuurder los;
  • een van de portieren of kleppen wordt geopend;
  • op de start/stop-knop van de motor wordt gedrukt;
  • de helling te steil is;
  • de rijsnelheid van de auto hoger is dan 170 km/h;
  • bepaalde rijhulpmiddelen en correctiesystemen worden ingeschakeld (actieve noodstop, ABS, ESC).

In alle gevallen wordt stand-by bevestigd doordat de controlelampjes grijs worden en de melding "Adaptieve regelaar uitgeschakeld" verschijnt.

warning

Als u de Stop and Go snelheidsregelaar in stand-by zet of uitschakelt, leidt dit niet tot een snelle vertraging van de auto: als u wilt remmen, moet u het rempedaal indrukken.

Stand-by afsluiten

  • De parkeerrem is ingeschakeld.
  • De functie "Actieve noodstop" activeert het remmen.
  • De sensor is belemmerd (camerablindheid gedetecteerd).

Op basis van de opgeslagen kruissnelheid

Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, kan deze in de juiste omstandigheden (verkeersdrukte, staat van het wegdek, weersomstandigheden, enz.) worden opgeroepen.

Druk op schakelaar 8 (RES) binnen het geldende snelheidsbereik. Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt het inschakelen van de regelaar bevestigd doordat de ingestelde snelheid groen oplicht.

Opmerking: als de opgeslagen snelheid veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt de auto op naar deze hogere snelheid.

Op basis van de huidige snelheid

Als de snelheidsregelaar stand-by is, komt de regelaarfunctie weer in werking door een druk op de schakelaar 2 (SET/˗) of 3 (SET/+), ongeacht de snelheid die in het geheugen is opgeslagen: de actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.

Waarschuwingen "Neem de controle over"

12049_P1310_005_1_image.jpeg

In sommige situaties (u nadert een veel langzamer voertuig, er is een voorligger die snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het systeem wellicht geen tijd om te reageren.

Afhankelijk van de situatie geeft het systeem een geluidssignaal in combinatie met:

  • de oranje waarschuwing E als de aandacht van de bestuurder vereist is;

of

  • de rode waarschuwing F samen met de melding "Remmen", als onmiddellijke actie van de bestuurder vereist is.

Reageer altijd gepast op alle waarschuwingen en voer de nodige manoeuvres uit.

Uitschakelen van de functie

De werking van de functie "Stop and Go "adaptieve snelheidsregelaar" wordt onderbroken als u drukt op de schakelaar 6. In dit geval wordt er geen snelheid meer in het geheugen opgeslagen.

Het waarschuwingslampje 9 2_ALL_496_1_pictogramme.png verdwijnt van het instrumentenpaneel om te bevestigen dat de functie niet langer actief is.

tip

In dit geval wordt de volgende keer dat de motor wordt gestart, de functie "Snelheidsbegrenzer" geactiveerd en wordt gewacht tot een snelheidslimiet is opgeslagen.

Tijdelijk niet beschikbaar

Het grijze waarschuwingslampje 9 2_ALL_496_1_pictogramme.png verdwijnt om te bevestigen dat de functie automatisch is uitgeschakeld.

Zorg ervoor dat het gezichtsveld van de camera niet is belemmerd (door vuil, modder, sneeuw, enz.) of is blootgesteld aan een botsing.

In bepaalde geografische omstandigheden kan de functie worden gestoord, zoals:

  • droge zones, tunnels, lange bruggen of weinig gebruikte wegen zonder wegmarkeringen, borden of bomen in de buurt;
  • een militaire zone of een luchthaven.

Als u deze gebieden verlaat, zal de functie weer werken.

Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor opnieuw wordt gestart, moet u altijd een merkdealer raadplegen.

Storingen

Als er een storing is in de werking van de "adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go", verschijnt het bericht "Adapt. regelaar controleren" op het instrumentenpaneel en wordt de functie Stop and Go onderbroken.

Als er een storing is in één of meer onderdelen van het systeem, wordt de Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar onderbroken.

Afhankelijk van het type storing verschijnt deze melding:

  • Controleer camera voor samen met, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje 1_ALL_036_1_pictogramme.png ;
  • Controleer voertuig samen met, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje 1_ALL_036_1_pictogramme.png ;
  • Controleer camera/radar.

Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.

Beperkingen van de werking van het systeem

12049_P1310_006_1_image.jpeg

Autodetectie

Het systeem detecteert alleen voertuigen (auto's, trucks, motoren) die in dezelfde richting rijden als uw auto.

Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijvoorbeeld G) wordt pas door het systeem herkend als deze volledig in de detectiezones van de camera en radar komt.

Het systeem kan de auto abrupt of geleidelijk laten afremmen.

Wat niet door het systeem wordt gedetecteerd:

  • auto's die op kruispunten aankomen: afritten (voorbeeld H);
  • auto's die aan de verkeerde kant van de weg rijden of die achteruit naar u toe rijden.
tip

De adaptieve snelheidsregelaar mag alleen worden gebruikt op een autosnelweg of een autoweg met meerdere rijstroken en gescheiden rijrichtingen.

12049_P1310_008_1_image.jpeg

Detectie in een bocht

Als u een bocht inrijdt, is de camera wellicht tijdelijk niet in staat een voorligger te detecteren (voorbeeld J).

Het systeem kan de auto laten versnellen.

Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van voorliggers verstoord of vertraagd worden.

Het systeem kan de auto abrupt of geleidelijk laten afremmen.

Detectie van voertuigen in aangrenzende rijstroken

Het systeem kan voertuigen detecteren die op een aangrenzende rijstrook rijden als:

  • u rijdt een bocht in (voorbeeld K);
  • u rijdt op een weg met smalle rijstroken;
  • de snelheid van de auto's op de aangrenzende rijstrook lager is en als één van deze auto's te dicht bij een andere rijstrook rijdt.

Het systeem kan de auto ten onrechte laten vertragen of afremmen.

12049_P1310_010_1_image.jpeg

Auto's die verborgen zijn door hoogteverschillen in de weg

Het systeem registreert geen auto's die op een helling omhoog of omlaag rijden wanneer ze verborgen worden door het terrein, of wanneer ze zich buiten de detectiezones van de camera bevinden.

Auto's buiten de detectiezones van de camera

Het systeem reageert laat of helemaal niet als de auto's zich buiten de detectiezones van de camera bevinden, met name in deze gevallen:

  • voertuigen die voorwerpen transporteren die langer zijn dan de lijn;
  • voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden;
  • smalle auto's die zeer dichtbij zijn (voorbeeld M).

12049_P1310_012_1_image.jpeg

Stilstaande en langzaam rijdende voertuigen

Als uw snelheid hoger is dan ongeveer 50 km/u, detecteert het systeem geen:

  • stilstaande auto's (voorbeeld N);
  • zeer langzaam rijdende voertuigen.

Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50 km/u, reageert het systeem wellicht niet of zeer laat op:

  • stilstaande auto's (voorbeeld N);
  • zeer langzaam rijdende voertuigen;

  • auto's die voor u rijden 14 die van rijstrook veranderen of het ontdekken van een langzaam rijdende of stilstaande auto 15 (voorbeeld P);
  • stilstaande of langzaam rijdende voertuigen 16, wanneer u van rijstrook verandert (voorbeeld Q).

12049_P1310_014_1_image.jpeg

tip

Wees altijd klaar om de bediening van de auto over te nemen bij stilstaande of zeer langzaam rijdende auto's (voorbeeld N).

De adaptieve snelheidsregelaar kan geen noodstop activeren en heeft slechts een beperkte remcapaciteit.

Geen detectie van vaste obstakels en kleine objecten

Wat niet door het systeem wordt gedetecteerd:

  • voetgangers, fietsen, scooters, winkelwagens, caddies, enz.;
  • dieren;
  • vaste obstakels (tolpoorten, muren, enz.). (voorbeeld R).

Deze worden niet herkend door het systeem.

Ze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.

12049_P1310_016_1_image.jpeg

Detectie van voertuigen die met hoge snelheid in de rijstrook komen

Als uw voertuig wordt ingehaald door een ander voertuig dat met hoge snelheid 17 rijdt (motor, auto, enz.) en dit voertuig komt tijdelijk tussen u en uw voorligger 18, kan dit leiden tot overmatig accelereren, vertragen of remmen.

Waarschuwing

warning

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Ook met deze extra rijhulp is de bestuurder altijd verplicht om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.

De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.

De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen van het systeem. Met uitzondering van lijnen die rijstroken aanduiden, worden verkeersaanduidingen (verkeerslichten, borden, zebrapaden, enz.) niet herkend door het systeem. Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.

Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.

De adaptieve snelheidsregelaar mag alleen worden gebruikt op een autosnelweg of een autoweg met meerdere rijstroken en gescheiden rijrichtingen.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

  • Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd en dit kan gevolgen hebben voor de correcte werking. Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
  • Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit indien:

  • de auto rijdt op een bochtige weg:
  • de auto wordt gesleept (bij pech);
  • de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
  • de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
  • de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
  • het zicht is slecht (verblindend zonlicht, mist enz.);
  • de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
  • de weersomstandigheden zijn slecht (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
  • de camerazone is beschadigd (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
  • de voorruit is gebarsten of vervormd.

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en neemt u contact op met een erkende dealer.

warning

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

  • bedekte voorruit (door vuil, ijs, sneeuw, enz.);
  • slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
  • slecht zicht (nacht, mist enz.);
  • weinig contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in de sneeuw enz.);
  • verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enz.);
  • een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten enz.);
  • een langzame auto met een groot verschil van snelheid;
  • gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Gebruik aan de bestuurderskant matten die geschikt zijn voor de auto en zet deze vast aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.

In deze gevallen kan het systeem ten onrechte grijpen.

Risico van onbedoeld remmen of versnelling.

Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto's die in de herkenningszone van de camera verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of vertragen.

U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder controle door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.