Afhankelijk van de auto, kunnen deze bestaan uit:

  • het ABS (antiblokkeerremsysteem);
  • de noodstopbekrachtiging;
  • van het elektronische stabiliteitsprogrammaESC met onderstuurcontrole en tractiecontrole;
  • hulp bij wegrijden op een helling;
  • afdalingssnelheidscontrole;
  • Multi-Collision Braking.
warning

Deze functies zijn extra hulpmiddelen in kritieke situaties waarbij het rijgedrag van de auto aangepast wordt. Deze functies kunnen de taak van de bestuurder niet overnemen. De limieten van de auto blijven onveranderd; ga daarom dus niet harder rijden. Deze functies kunnen dus in geen geval de oplettendheid of de verantwoordelijkheid van de bestuurder overnemen - de bestuurder moet altijd alert zijn op plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen.

ABS (antiblokkeersysteem)

Bij krachtig remmen voorkomt ABS het blokkeren van de wielen, zodat de remweg beheersbaar en de auto bestuurbaar blijft.

In deze situatie zijn uitwijkmanoeuvres tijdens het remmen mogelijk. Bovendien verbetert dit systeem de remweg, met name op een weg met weinig grip (natte weg, enz.).

Als het systeem de remdruk voor u regelt, voelt u een lichte trilling in het rempedaal. Het ABS kan echter nooit de "fysieke" prestaties van de grip tussen de banden en het wegdek verbeteren. Blijf altijd de gebruikelijke voorzichtigheid in acht houden (afstand bewaren enz.).

Bijzonderheid van auto’s met 4wielaandrijving

In de modus "4WD LOCK" kan het systeem de wielen kort blokkeren om de remweg op zeer natte ondergrond (sneeuw, modder, zand, enz.) te optimaliseren.

tip

Bij krachtig remmen kunt u het rempedaal diep ingedrukt houden. Het is niet nodig "pompend" te remmen. Het ABS regelt de kracht in het remsysteem.

Storingen:

  • 1_ALL_036_1_pictogramme.png en 2_ALL_021_1_pictogramme.png worden verlicht op het instrumentenpaneel en de berichten "Controleer ABS", "Controleer remsysteem" en "Controleer ESC" worden getoond: dit geeft aan dat de functies ABS, ESC en noodstopbekrachtiging zijn uitgeschakeld. Remmen is nog steeds mogelijk;
  • 2_ALL_021_1_pictogramme.png , , 1_ALL_036_1_pictogramme.png en 1_ALL_040_1_pictogramme.png verschijnen op het instrumentenpaneel, samen met het bericht "Storing remsysteem": dit wijst op een storing in het remsysteem.

Neem in beide gevallen contact op met een merkdealer.

warning

Voor uw eigen veiligheid dwingt het waarschuwingslampje 1_ALL_040_1_pictogramme.png u onmiddellijk te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.

Noodstopbekrachtiging met elektronische remverdeler

(afhankelijk van de auto)

Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat zorgt voor het verminderen van de remweg van de auto.

De werking van de startvergrendeling

Het systeem herkent wanneer een noodstop wordt uitgevoerd. In zo’n noodsituatie ontwikkelt de rembekrachtiging zijn maximale kracht en kan de regeling door het ABS in werking komen

Het ABS-remsysteem blijft werken zolang het rempedaal ingedrukt is.

warning

Het remsysteem werkt nog gedeeltelijk. Maar het is gevaarlijk om krachtig te remmen. U moet direct stoppen zonder het overige verkeer in gevaar te brengen. Roep de hulp in van een merkdealer.

Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC met onderstuurcontrole en tractiecontrole

Elektronische stabiliteitscontrole ESC

(afhankelijk van de auto)

Dit systeem helpt u de controle over de auto te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken voor een obstakel, verlies van grip op de weg in een bocht, enz.).

Onderstuurregeling

Dit verbetert de werking van het ESC bij sterk onderstuur van de auto (als de voorwielen hun grip verliezen).

Tractiecontrole

Dit systeem helpt het slippen van de aangedreven wielen te beperken en de auto bij het wegrijden, accelereren of decelereren te controleren.

Buiten gebruik stellen van de functie ESC

(afhankelijk van de auto)

12029_P1310_001_1_image.jpeg

In sommige situaties (rijden op zeer natte ondergrond: sneeuw, modder, zand enz. of rijden met sneeuwkettingen gemonteerd) kan het systeem het motorvermogen verminderen om de wielspin te beperken. Als u dit niet wenst, kan de functie uitgeschakeld worden door schakelaar 1 in te drukken en ingedrukt te houden.

Het waarschuwingslampje 2_ALL_187_1_pictogramme.png wordt op het instrumentenpaneel weergegeven om u hiervoor te waarschuwen. Als u deze functie uitschakelt, wordt de tractiecontrole ook uitgeschakeld.

Omdat het elektronische stabiliteitsprogramma ESC met onderstuurcontrole en tractieregeling voor bijkomende veiligheid zorgt, raden wij af om te rijden met deze functie uitgeschakeld. Kom zo snel mogelijk uit deze situatie door nogmaals op schakelaar 1 te drukken.

Let op: de functie wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt aangezet of zodra u sneller rijdt dan ongeveer 50 km/u.

De werking van de startvergrendeling

Een opname-element in het stuurwiel registreert de richting waarin de bestuurder de auto wil laten rijden.

Andere opname-elementen in de auto registreren de werkelijke verplaatsingsrichting.

Het systeem vergelijkt de door de bestuurder gegeven bevelen en gekozen richting met de werkelijke verplaatsingsrichting van de auto en corrigeert deze laatste door, indien nodig, op bepaalde wielen te remmen en/of het motorvermogen aan te passen. Als het systeem in werking is, knippert het controlelampje 2_ALL_170_1_pictogramme.png op het instrumentenpaneel.

Storingen

Als het systeem een bedrijfsstoring signaleert, licht de waarschuwingslampjes 1_ALL_036_1_pictogramme.png en 2_ALL_170_1_pictogramme.png op en verschijnt, afhankelijk van de auto, het bericht "Controleer ESC" op het instrumentenpaneel. In dat geval wordt het elektronische stabiliteitsprogramma ESC met onderstuurcontrole en tractiecontrole uitgeschakeld.

Raadpleeg een merkdealer als deze controlelampjes op het instrumentenpaneel blijven branden nadat het contact is uit- en aangezet.

Uitschakelen van de tractiecontrolefunctie

(afhankelijk van de auto)

Uitschakelen met knop 1

In sommige situaties (rijden op zeer natte ondergrond: sneeuw, modder, zand enz. of rijden met sneeuwkettingen gemonteerd) kan het systeem het motorvermogen verminderen om de wielspin te beperken. Als u dit niet wenst, kan de functie uitgeschakeld worden door schakelaar 1 in te drukken en ingedrukt te houden.

In dit geval brandt het waarschuwingslampje 2_ALL_187_1_pictogramme.png continu op het instrumentenpaneel, met het bericht "Tractiecontrole uit".

De tractiecontrole biedt extra veiligheid. Wij adviseren u de functie tijdens het rijden niet uit te schakelen. Kom zo snel mogelijk uit deze situatie door nogmaals op schakelaar 1 te drukken.

Let op: de functie wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt aangezet of zodra u sneller rijdt dan ongeveer 50 km/u.

Uitschakelen vanaf het multimediascherm 2

12006_P1310_003_2_image.jpeg

Afhankelijk van de auto kunt u met het contact aan het systeem uitschakelen via het multimediascherm 2.

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.

Hulp bij wegrijden op een helling

Afhankelijk van de helling van de weg helpt dit systeem de bestuurder bij het wegrijden op een helling. Het voorkomt dat de auto achteruit rolt, door automatisch de remmen vast te zetten als de bestuurder het rempedaal loslaat om het gaspedaal te bedienen.

Werking van het systeem

Het werkt alleen als de versnellingshendel niet in de neutrale stand staat (niet in N of P bij een automatische transmissie) en als de auto geheel stil staat (rempedaal ingedrukt).

Het systeem houdt de auto ongeveer 2 seconden stil. Daarna komen de remmen vrij (de auto rijdt naargelang de helling).

Wanneer het systeem een bedrijfsstoring signaleert, licht het waarschuwingslampje 1_ALL_036_1_pictogramme.png op en verschijnt afhankelijk van de auto het bericht "Controleer Hill Start Assist" op het instrumentenpaneel. Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.

warning

Het systeem van de hulp bij het wegrijden op een helling kan niet in alle gevallen totaal verhinderen dat de achteruit rijdt (zeer steile helling, enz.).

De bestuurder kan altijd het rempedaal bedienen om het achteruitrijden van de auto te verhinderen.

De Hulp Bij Het Wegrijden Op Een Helling mag niet gebruikt worden om de auto langdurig stil te houden: gebruik het rempedaal.

Deze functie is niet bedoeld om de auto permanent te laten stilstaan.

Gebruik indien nodig het rempedaal om de auto te stoppen.

De bestuurder moet bijzonder voorzichtig rijden op een glad oppervlak of bij weinig grip.

Gevaar van ernstige verwondingen.

Afdalingssnelheidscontrole

Deze functie begrenst de rijsnelheid van de auto zonder dat het rempedaal wordt gebruikt (bij omlaagrijden van een steile helling).

De afdalingscontrole werkt bij een snelheid tussen 5 en 30 km/u.

Opmerking: als de auto sneller rijdt dan 60 km/u, wordt het systeem uitgeschakeld en verdwijnt het waarschuwingslampje 2_ALL_340_1_pictogramme.png .

In-/uitschakelen via het multimediascherm 2

12006_P1310_003_2_image.jpeg

Afhankelijk van de auto kunt u met het contact aan het systeem in- of uitschakelen via het multimediascherm 2:

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.

In- of uitschakelen met de knop 3

12059_P1310_001_2_image.jpeg

  • Inschakelen: druk op knop 3. Het waarschuwingslampje 2_ALL_340_1_pictogramme.png wordt wit op het instrumentenpaneel.
  • Uitschakelen: druk nogmaals op de knop 3. Het controlelampje 2_ALL_340_1_pictogramme.png dooft.
tip

Dit systeem werkt niet met de versnellingshendel in stand P voor auto's met een automatische transmissie, of als de auto rijdt op een vlakke ondergrond.

Werkzaamheden

Als de auto vooruit of achteruit rijdt met een snelheid lager dan 30 km/u (stand D of R voor auto's met automatische transmissie).

Bij een voldoende steile helling verschijnt het waarschuwingslampje 2_ALL_340_1_pictogramme.png in groen op het instrumentenpaneel.

Als de afdalingscontrole is ingeschakeld, kan de snelheid van de afdaling worden verhoogd met het gaspedaal of verlaagd met het rempedaal.

warning

Bij een storing in de afdalingscontrole gebruikt u het rempedaal om de auto te stoppen.

De bestuurder moet bijzonder voorzichtig rijden op een glad oppervlak of bij weinig grip.

Gevaar van ernstige verwondingen.

Multi-Collision Braking

Multi-Collision Braking verkleint het risico op een extra aanrijding na een ongeval, door uw voertuig tijdelijk tot stilstand te brengen.

De werking van de startvergrendeling

Als het airbagsysteem een aanrijding detecteert, worden de gordelspanners of airbags geactiveerd AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOORIN en activeert de functie "Multi-Collision Braking" het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) om de auto te remmen.

Multi-Collision Braking wordt tijdens bedrijf gedeactiveerd als:

  • de bestuurder het gaspedaal stevig indrukt;

en/of

  • als de remkracht die ontstaat doordat de bestuurder het rempedaal indrukt, groter is dan de kracht die ontstaat doordat het systeem automatische remmen activeert.

Opmerking: Multi-Collision Braking vereist de goede werking van het remsysteem van uw voertuig.

Storingen

Als het systeem een storing detecteert, verschijnt het bericht "Controleer Post-collision" op het instrumentenpaneel en licht het waarschuwingslampje 1_ALL_036_1_pictogramme.png op.

In dit geval is de functie gedeactiveerd. Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.